De Franse overheersing
Tijdens de Franse Revolutie koos Spanje eerst de kant van Oostenrijk en Engeland, maar stortte zich later samen met de Fransen in een oorlog tegen Engeland, dat aan het begin van de negentiende eeuw de eens zo machtige Spaanse vloot wist te verslaan. Vervolgens grepen de Fransen hun kans in het sterk verzwakte Spanje. De Bourbons moesten afstand doen van de troon en Napoleons broer Jozef Bonaparte werd tot koning van Spanje benoemd.
De reactie was een bloedige en massale opstand vanuit Portugal, die werd gesteund door Engeland. Ondanks alle weerstand tegen de Fransen werd er in Cádiz wel een grondwet aangenomen naar Frans model. Uiteindelijk moest Jozef Bonaparte Madrid verlaten en werd koning Ferdinand VII, de zoon van Karel IV van Spanje en Maria Louisa van Parma, op de troon gezet. Ferdinand erkende de nieuwe grondwet, maar trok zich er niets van aan en regeerde al snel als een even absoluut heerser als zijn voorgangers.
In dezelfde periode begonnen ook de Spaanse koloniën in Latijns-Amerika zich los te maken, hetgeen relatief geweldloos verliep omdat Spanje het veel te druk had met de binnenlandse verwikkelingen. Uiteindelijk bleven alleen Cuba en Puerto Rico in het Westen, de Filippijnen in Azië en Marokko, de Spaanse Sahara en Spaans-Guinea in Afrika over.
In Spanje zelf werd de relatief democratische grondwet weer in ere hersteld na een militaire staatsgreep door generaal Riego. Een enorm Frans leger wist echter het absolutisme weer te herstellen en er volgde alweer een zware tijd voor de gewone mensen. Heel de negentiende bleef in het teken staan van opstanden en burgeroorlogen, waar behalve verschillende politieke groeperingen ook de katholieke kerk een flinke rol in speelde.
Uiteindelijk werd koningin Isabella afgezet en opgevolgd door generaal Prim, waarna een nieuwe grondwet werd opgesteld. In 1870 zat er voor een paar jaar een nieuwe koning op de troon, Amadeus van Aosta, die afkomstig was van het Italiaanse koningshuis. Toen deze aftrad werd de “Eerste Republiek” uitgeroepen, met een federale grondwet en een democratische structuur. De verse republiek kreeg te maken met conflicten door koningsgezinden en een anarchistische stroming in de arbeidersbeweging. Hierdoor kwam er, door middel van een militaire staatsgreep, al snel een einde aan de Eerste Republiek. De zoon van Isabella, Alfons XII, werd de nieuwe Spaanse koning. In de periode die volgde, wisselden de liberale en reactionaire regeringen elkaar af. Dit was mogelijk door een relatief liberale grondwet uit 1876, opgesteld door Antonio Canovas del Castillo. Hij was een “moderado”, een gematigde politicus. De moderados hadden de gewoonte om de liberalen en de reactionairen om de macht te laten vechten en ondertussen zelf grotendeels het regeringsbeleid te bepalen. Hoewel het een, zeker voor die tijd democratisch systeem was, had het gewone volk weinig in te brengen. De macht lag vooral bij de plaatselijke bezittende klasse, gesteund door de politieke macht van de katholieke kerk.
De twintigste eeuw
Nadat Canovas aan het eind van de negentiende eeuw werd vermoord en laatste koloniën zich onafhankelijk maakten, raakte Spanje in langdurige en ernstige crisis. De eenheid in het land was ver te zoeken omdat verschillende culturele en politieke bewegingen zich lieten gelden. De arbeidersbeweging werd steeds revolutionairder en het nationalisme kreeg in verschillende regio´s een steeds uitgesprokener politiek gezicht, met name in Baskenland en Catalonië.
De moderados hadden in de periode daarvoor dan wel gezorgd voor het algemeen stemrecht, een minimale sociale wetgeving en de vrijheid van vakbeweging, maar in het dagelijks leven hadden de gewone mensen het nog steeds erg slecht. Vaak kwam het tot heftige en bloederige sociale conflicten, zoals bijvoorbeeld in Catalonië en Andalusië.
In de Eerste Wereldoorlog bleef Spanje neutraal en profiteerde vooral economisch door de handel die mogelijk was door deze neutraliteit. Na de Eerste Wereldoorlog waarde er in heel Europa een sociaal-revolutionaire beweging rond, die ook in Spanje aansloot bij de al langer broeiende arbeidersbewegingen. In 1919 onderdrukte de Spaanse regering met geweld een algemene staking en zette de socialistische leiders gevangen, maar een paar jaar later wonnen de socialisten de verkiezingen. Met instemming van koning Alfons XIII pleegde generaal Primo de Rivera een staatsgreep en Spanje werd een dictatuur. Het bestuur werd weer flink gecentraliseerd en de eerder zo moeizaam opgebouwde democratische verworvenheden werden afgeschaft, onder andere de persvrijheid.
Toen na de gemeenteraadsverkiezingen alle grote steden een republikeins bestuur kregen, werd Spanje bijna geruisloos weer een republiek. Deze Tweede Republiek duurde een aantal jaren, waarin er weer een grondwet werd opgesteld. Deze had een vooruitstrevend democratisch karakter, waarbij ook eindelijk de scheiding van kerk en staat geregeld werd geregeld en het onderwijs niet langer door de kerk gegeven werd. Catalonië en Baskenland werden autonoom met een eigen regering. Sociale kwesties als afschaffing van het grootgrondbezit en de hervorming van het leger werden echter veel minder voortvarend aangepakt. Hierdoor vervreemdden de arbeidersbewegingen zich van de republiek en de hieruit voorkomende stakingen werden als vanouds bloedig neergeslagen.
De situatie werd grimmiger toen rechts de verkiezingen in 1933 won en de opeenvolgende rechtse regeringen er niet in slaagden de sociale onrust te verminderen. Een confrontatie tussen arbeidersbewegingen en het leger in Asturië zou later als voorbode van de burgeroorlog worden gezien. Duizenden opstandelingen werden gevangen gezet en Catalonië verloor zijn onafhankelijkheid weer. In 1936 wonnen de Republikeinse en linkse partijen, verenigd in het Volksfront, de parlementsverkiezingen. De nieuwe regering kwam direct in conflict omdat de socialisten niet mee wilde regeren. Er volgde weer een erg onrustige en gewelddadige periode, waarin de Falange opkwam, een kleine maar groeiende fascistische beweging. Rechts bereidde zich ondertussen voor op een staatsgreep. Het felle verzet van de arbeidersbeweging leidde vervolgens tot de Spaanse Burgeroorlog, waarin honderdduizenden mensen werden mishandeld, gedood of gevangen genomen.