Klonen, ook wel kloneren genoemd, is het kunstmatig reproduceren van een organisme, dat zich van nature gewoon geslachtelijk voortplant. In plaats van dat het gekloonde organisme de genen van twee ouders in zich verenigt, is de “kloon” genetisch gezien een kopie van maar een enkele ouder. In het spraakgebruik wijst het werkwoord ‘klonen” altijd op het kunstmatige ingrijpen van de mens. Veel planten vermeerderen zich van nature ongeslachtelijk en vormen zo ook een genetisch identiek nageslacht. Dit heet dan meestal geen klonen, hoewel de voortgebrachte plantjes wel een kloon van de ouder-plant worden genoemd.
De geschiedenis van het klonen
Juist omdat planten ook helemaal uit zichzelf kunnen klonen, waren dat de eerste levende wezens waarmee de mens aan de slag ging. In de landbouw wordt er al eeuwenlang gekloond om de gewassen te veredelen en de oogsten te optimaliseren. Stekken en enten zijn gangbare methoden om gewassen te vermeerderen, waarbij de boeren natuurlijk altijd de beste ouder-plant gebruiken. Het planten van bollen en knollen, zoals bijvoorbeeld de aardappel, waarna er een plant uitgroeit, kun je ook zien als een vorm van klonen.
Een grotere uitdaging is het klonen van dieren, die zich net als de mens in de natuur geslachtelijk voortplanten, waarbij er twee ouders in het spel zijn die beiden hun genetisch materiaal meegeven aan het jong. Al in het jaar 1938 kwam de Duitse embryoloog en Nobelprijswinnaar Hans Spemann op het idee om een celkern van een volwassen organisme naar een andere cel over te brengen. Dit principe werd later gebruikt bij het klonen door middel van kern-transplantatie. Hierbij wordt de kern van een cel van de genetische moeder in een eicel geïnjecteerd. Voortplanting door middel van geslachtscellen wordt hierdoor omzeild en het erfelijke materiaal van de kloon is afkomstig van maar een ouder, de genetische moeder. Een doorbraak van deze techniek kwam er in 1996 in de vorm van het bekende schaap Dolly. Na honderden mislukte pogingen was Dolly het eerste levensvatbare gekloonde schaap, gemaakt door middel van kerntransplantatie. Zij had dus alleen maar een moeder, en geen vader. Na het schaap Dolly werden er andere dieren gekloond, zoals koeien, varkens, geiten, apen, ratten en muizen. Veel van de gekloonde dieren bleken verre van gezond te zijn en leden aan uiteenlopende kwalen. Sommigen hadden vervormde gezichten en poten, te grote tongen, ze hadden overgewicht, afwijkingen aan organen als nieren en hersenen, ademhalingsproblemen en problemen met de bloedcirculatie. Ook diabetes komt veel voor, evenals defecten aan het immuunsysteem en problemen met de vruchtbaarheid. Veel klonen sterven jong aan leveraandoeningen, kanker en longontstekingen. Ook het beroemde schaap Dolly was nog maar zeven jaar oud toen zij een een longontsteking kreeg en een dierenarts haar in liet slapen. Men vermoedt, dat gekloonde dieren bij hun geboorte al kortere telomeren hebben. Dit houdt simpel gezegd in dat de klonen genetisch gezien bij hun geboorte al ouder zijn. Zij zijn niet zo’n onbeschreven blad als ze zouden moeten zijn en de kwalen die zij vertonen zijn, ondanks hun geringe leeftijd, mogelijk ouderdomskwalen.
Maar een beetje wetenschapper laat zich daardoor natuurlijk niet ontmoedigen en zoekt naar een oplossing voor dit probleem. In de nationale universiteit van Zuid-Korea is men opvallend druk bezig met het klonen van dieren, naar men zegt om bedreigde of uitgestorven dieren in stand te houden. Het onderzoeksteam onder leiding van dierenarts Woo Suk Hwang behaalde successen met gezonde gekloonde hondjes en is bezig met het klonen van wolfjes en mixjes van honden en wolven. Omdat dokter Hwang betrokken was bij fraude tijdens onderzoek naar gekloonde menselijke stamcellen, zijn de kloonwolfjes in de pers een beetje onderbelicht gebleven.
Therapeutisch klonen van weefsel
Wat mensen betreft, maakt men voorzichtige vorderingen met het zogenaamde “therapeutische klonen” ten behoeve van stamcel-therapie. Dit is een experimentele techniek, waarbij met behulp van kerntransplantatie een embryo wordt gekweekt, dat genetisch identiek is aan de patiënt. Als het embryo zo’n honderd cellen groot is, worden de stamcellen verwijderd en in kweek gebracht. Door de kweek te manipuleren kunnen de stamcellen uitgroeien tot anderssoortige cellen. Deze worden bij de patiënt geïmplanteerd met als doel een zijn ziekte te genezen. Het lichaam van de patiënt zal deze cellen niet afweren, zoals bij andere transplantaties het geval is, omdat ze genetisch identiek zijn aan de eigen lichaamscellen. Therapeutisch klonen staat nog in de kinderschoenen en er zijn tal van technische problemen, zoals de beperkte beschikbaarheid van menselijke eicellen en het feit dat er tussen stamcel en specifieke weefselcel toch aanzienlijke vervormingen optreden. Ondanks het experimentele stadium van deze techniek, is het therapeutisch klonen sinds 2004 toegestaan in Engeland en Zwitserland, en is Spanje hard op weg om therapeutisch klonen wettelijk toe te staan. De Nederlandse Embryowet staat toe dat de embryo’s die overblijven na een IVF-behandeling, mogen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van het therapeutisch klonen. Maar het actief klonen van menselijke cellen ten behoeve van stamcel-therapie is vooralsnog verboden.
De toekomst van het klonen
Een echte uitdaging voor de wetenschappers is natuurlijk het klonen van een heel mens. Dit is tot op heden nog niet gelukt, als we ervan uitgaan dat de claim van het Amerikaanse bedrijf Clonaid in het jaar 2002 onterecht was. Clonaid beweerde de primeur van een menselijke kloonbaby te hebben, het meisje Eve dat een kloon zou zijn van haar moeder. Bewijzen werden echter niet gepresenteerd en het bedrijf weigerde om mee te werken aan onafhankelijk genetisch onderzoek naar moeder en dochter. Dit geeft wetgevers nog even de tijd om zich te beraden over de ethische consequenties van het klonen. Klonen wordt vaak op een hoop gegooid met genetische manipulatie, een iets minder sensationele techniek die al jarenlang wordt toegepast in de farmaceutische industrie. Tegenstanders van dit soort medische technologieën wijzen erop, al dan niet vanuit een religieus standpunt, dat het niet verstandig is om te rommelen met de bouwstenen van het leven zolang de werking ervan nog nauwelijks doorgrond is. Men vreest voor een onomkeerbaar proces met effecten die moeilijk voor te stellen of in te schatten zijn. Wetenschappers wuiven dergelijk argumenten doorgaans weg, omdat zij vinden dat ze precies weten waar zij mee bezig zijn. Toch lijkt het verstandig om de vraag te stellen of alles wat technologisch mogelijk is, ook ethisch te verantwoorden is.