“Perestroika” (verandering) en “Glasnost” (openheid) waren de toverwoorden van Mikhail Gorbachov voor het herstel van de Sovjet-politiek en de Sovjet-samenleving welke hij als secretaris-generaal van de Communistische Partij (van 1985 tot 1991) nastreefde. Geen van deze woorden was echter nieuw binnen de Sovjet-retoriek. Stalin gebruikte deze woorden zo nu en dan, net als bijna als zijn opvolgers. Het woord glasnost komt bijvoorbeeld voor in artikel 9 van de uit 1977 stammende grondwet van de Sovjet-Unie, waarbij moet worden opgemerkt dat het vervolgens geen enkele praktische toepassing kende. Beide termen komen dan ook al sinds het midden van de jaren zeventig voor in de toespraken en geschriften van Gorbachov. Maar het was pas in een toespraak in december 1984, vier maanden voor hij werd verheven tot algemeen secretaris van de partij, dat Gorbachov deze twee termen, met een derde term “uskorenie” of versnelling, als sleutel-termen introduceerde. Uskorenie, met de ongelukkige bijklank van harder werken, viel als snel af maar de termen perestroika en glasnost namen in belangrijkheid toen en waren na 1986 gemeengoed geworden.
Tegen 1987 kwam Gorbachov erachter dat het woord “perestroika” veel betekenissen heeft maar dat de betekenis die de essentie van het woord het meeste raak “revolutie”is, omdat de nieuwe en radicale veranderingen die de Sovjet-Unie nodig had om een revolutionaire aanpak vroegen. Hij bedoelde dit in de politieke context van de Sovjet-Unie in de zin van open verkiezingen voor nieuwe politieke instituten (bijvoorbeeld het Congres van Volksvertegenwoordigers), verbetering van de bestuurlijke rol van de sovjets en andere maatregelen om de democratisering van de Communistische Partij en het gehele politieke systeem kracht bij te zetten. Op economisch gebied refereerde het aan de legalisering van corporaties en andere semi-private ondernemingsvormen, het afbouwen van het monopolie en het liberaliseren van het systeem van prijscontrole en de verkiezing van managers van bedrijven door de arbeiders-collectieven.
Glasnost was wat de Britse politiek wetenschapper “een faciliterend concept” noemde. Het gaf schrijvers en journalisten de mogelijkheid om over grenzen heen te gaan die Gorbachov zelf, maar ook zijn meest vooruitstrevende medestanders Alexander Yakovlev en Eduard Shevernadze voor mogelijk hadden gehouden en dit ook afkeurden. Meer dan een cadeau van bovenaf werd glasnost een van onderaf bevochten recht, analoog aan het recht op vrije meningsuiting en het recht op vrije pers. Deze radicale uitbreiding van vrije meningsuiting bleek uiteindelijk desastreus voor Gorbachov en zijn agenda voor verandering. Met het uitdragen van glasnost hoopte hij het proces van perestroika te versterken. Maar toen het land werd overspoeld met berichten over burgerlijke criminaliteit en onthullingen over misdaden van staat uit het verleden (glasnost in retro-perspectief) ondermijnde glasnost het publieke vertrouwen in het vermogen van de staat om de maatschappij te leiden naar het beloofde land van voorspoed of zelfs om te voorkomen dat het land zou afglijden naar chaos en armoede.